Ik heb niets tegen burgerlijkheid. Sterker nog, als er iemand burgerlijk is dan ben ik het wel. Om dat te bewijzen zal ik een voorbeeld geven. Elk jaar ga ik met mijn vrouw, kinderen en twee honden, in mijn stationwagon mét vouwwagen naar een camping in de Franse Alpen. Een camping waar ik al 16 jaar kom. En al 16 jaar neem ik vol goede moed mijn visspullen mee. Maar al 16 jaar neem ik mij aan het einde van iedere vakantie weer voor om ze voortaan thuis te laten. De vissen die ik in al die uren, tijdens al die jaren heb gevangen zijn op één hand te tellen én met één hand vast te houden.
Het water van het stuwmeer waarnaast wij onze tent ieder jaar opzetten ziet er altijd veelbelovend uit. ’s Morgens als je uit je bed komt en met kleine ogen aan de koffie zit en over het spiegelvlakke water uitkijkt zie je de scholen kleine vis in paniek het water uitspringen en de grote rovers door en uit het water schieten. Maar waarschijnlijk door deze enorme hoeveelheid kleine aasvis zijn de snoeken weinig geïnteresseerd in mijn nederlands kunstaas. Twee jaar geleden heb ik Markjan deze kant opgehaald. Tijdens verschillende pogingen vingen we alleen een of ander agressief witvisachtig visje van 20 centimeter waarvan we nu nog niet weten wat het geweest is. Vorig jaar heb ik Wout deze kant opgehaald. Tijdens de verschillende pogingen dát jaar wisten we slechts één snoekje te vangen.
Toch besloot ik ook dit jaar weer mijn visspullen mee te nemen. Al thuis had ik een strategie uitgedacht. De sardines deden het in Nederland behoorlijk goed. In Frankrijk had ik op deze wijze nog nooit gevist. Wie weet is dit dé manier om uit dit 100 meter diepe water eindelijk dat monster te halen.
In de enorme franse supermarkt liep ik gelijk door naar de enorme franse visafdeling waar tot mijn enorme ergernis op maandag geen vis verkocht werd. Gelukkig lag op dinsdag de afdeling vol. Echter poogde de juffrouw mij uit te leggen dat de sardines pas op woensdag zouden aankomen. Teleurgesteld zat ik in mijn campingstoel voor mijn tent. Mijn witvishengel had ik thuis gelaten. Anders had ik zelf wat aasvis kunnen vangen. Op dat moment bedacht ik de vijver op het terras bij het restaurant. In de vijver zitten voorntjes. Maar vaak liggen er meer op hun rug dan dat er rondzwemmen.. Alsof ik iets deed wat niet mocht, haalde ik licht gegeneerd de dode voorntjes uit de vijver. Vol goede moed koos ik een mooie stek en keek verwachtingsvol naar mijn dobbers.
Mijn vader die samen met mijn moeder 7 maanden in het jaar op deze camping verblijft keek sceptisch over mijn rug mee. Hij weet dat ik al vele jaren en vele uren mijn tijd heb zitten te verdoen aan deze waterkant. Terwijl ik ronduit vertelde over onze visavonturen in Nederland, attendeerde hij mij na 10 minuten op het verdwijnen van één van de dobbers. Kort en snel sloeg ik aan. Hoe was het mogelijk! Ik voelde de weerstand van een vis! Niet groot, dat was duidelijk. Maar het was een vis! Rustig haalde ik een snoekje van 50 centimeter uit het water. Voordat ik over mijn verbazing heen was en de snoek van de schrik bekomen was, wees mijn vader op het feit dat nu de andere dobber was ondergedoken. Opnieuw was het raak! Weer wist ik een kleine snoek binnen te halen. En dat binnen 20 minuten. Eindelijk had ik ontdekt hoe je in dit water de snoek kon verleiden! Maar dat bleek niet helemaal waar. De rest van de dag gebeurde er niets meer. Toch was ik met deze twee kleine snoekjes best tevreden.
Op woensdag haalde ik een paar mooie sardines. De Mistral waaide guur over het water. Verkleumd zat ik uren te staren. De goede moed door de twee snoekjes van de dag ervoor was inmiddels allang verwaaid en naar 100 meter diepte afgezonken. Mijn vader kwam kijken of ik nog ademde. Ik hoorde medelijden in zijn stem en het advies om het op te geven toen hij zei dat hij mij weinig kans gaf vandaag. Ik vond dat hij gelijk had, maar zei “Met snoeken weet je het nooit, er kan altijd ieder moment wat gebeuren….” Maar ik geloofde zelf niet meer in deze wijsheid. De wind en de kou werden mij te gek. Ik besloot te stoppen.
Verderop zag ik een inham waar ik iets meer in de luwte zou kunnen zitten. Oké, een laatste poging dan. Ik wierp de dobber met de sardine ver de hoek in. Maar miste de precisie waardoor hij veel te dicht tegen de kant kwam te liggen. Geïrriteerd sleurde ik het hele zaakje slepend over de oppervlakte weer naar binnen…
Al een jaar of dertien had ze het overleefd. Als klein snoekje in dit immens grote water had ze velen gevaren doorstaan. Aanvallen van grote rovers had ze weten te pareren. De schroeven van speedboten hadden haar gemist en menige ziekte had ze overleefd. Slim als dat ze was wist ze het verschil tussen vis en kunstaas. En had ze altijd voordat ze haar tanden in een échte vis zette goed opgelet of er niet ergens de glinstering van een haak te zien was. De glinstering van een haak betekend een draad. En aan de andere kant van de draad zit een fransman vast. En als die fransman je in zijn handen krijgt, dan betekend dat de pan. Een fransman eet namelijk alles op wat hij weet te vangen. Een fransman denkt dat je mesjokke bent als je een gevangen vis terugzet.
Haar voorzichtigheid en wijsheid had ervoor gezorgd dat ze een respectabele leeftijd en lengte had weten te bereiken. Omdat het water onrustig was had ze een rustig plekje in de luwte gezocht. Daar lag ze wat te dromen. Misschien kwam er nog wat eetbaars voorbij. Een plons naast haar deed haar opschrikken. Boven haar zag ze een zilveren schim voorbijtrekken. Voor één moment vergat ze dát wat haar jarenlang had doen overleven. Vanuit een reflex sloeg ze toe.
Het water explodeerde! Geschrokken door deze onverwachte actie in het water sloeg ik zonder na te denken aan. De slip begon te lopen. Steeds harder en steeds verder. “Heb je hem?” vroeg mijn vader verbaasd. Vanuit de diepte nam ze een aanloop en sprong ze wild schuddend met haar kop boven het water uit. “Ja…” antwoordde ik. Het enige dat door mijn hoofd ging was; “Niet verspelen, niet verspelen, wat je ook doet, niet verspelen…” Ik gaf haar de tijd. Zette de slip niet te strak en liet haar keer op keer haar run maken.
Vanaf het eerste moment had ze spijt gehad. In paniek was ze weggezwommen, de diepte in. Dan weer omhoog. Schudde! Schud los die fransman! Keer op keer gaf ze alles om uit de buurt van de pan te blijven. Maar de vermoeidheid nam het over van de paniek. En terwijl haar leven voor haar ogen voorbij trok, gaf ze zich over en werd het donker…
Zeker 15 minuten had het geduurd. De vele runs en sprongen hadden haar uiteindelijk uitgeput. Met de kieuwgreep tilde ik haar uit het water. Wat een gewicht. Versuft van de adrenaline onthaakte ik haar snel. Het meetlint wat mijn vader ernaast hield gaf 1 meter en 17 centimeter aan. Ik was er stil van. Na een paar foto’s en een extra meting voor de zekerheid legde ik haar weer in het water. Het duurde lang voordat ze in beweging kwam.
Het begon te schemeren. Langzaam zag ze het licht weer terugkomen. En boven haar zag ze de golfjes glinsteren. Haar bewustzijn druppelde weer binnen. Toen herinnerde ze het gevecht en de paniek en de overgave. Verbaasd kwam ze tot het besef dat het nog niet over was. Toen pas voelde ze de handen om haar lichaam. Voorzichtig bewoog ze haar staart en liet zich tussen de handen uit de diepte inzakken en dacht; “Wat een rare fransman…”.
De fransen hoorde mijn verhaal en zagen mijn foto’s. Enthousiast vroegen ze of hij lekker gesmaakt had. Ze verklaarde me voor gek. Maar ik was blij en opgelucht dat het me na al die jaren eindelijk gelukt was. Misschien wel net zo blij en opgelucht als de snoek, ergens ver in de diepte..
Sander.